Milieu-filosofie tussen theorie en praktijk
OverzichtBiedt het zogeheten ecologisch perspectief - als mogelijk antwoord op de milieucrisis - kansen op maatschappelijke toepassing? In deze bundel, een vervolg op 'Milieucrisis en Filosofie; westers bewustzijn en vervreemde natuur', wordt getracht een verbinding te leggen tussen de theorie van het ecologische denken en de maatschappelijke praktijk.
Wat betekent het, de (natuur-)werkelijkheid ecologisch te ervaren en wat kunnen we in dit opzicht wellicht leren van de kunst, van spirituele bewegingen, van de evolutie van de menselijke geest, of van biologen als Bateson en fysici als Capra en Bohm?
Hoe valt zo'n visie om te zetten in een praktisch bruikbare ecologische, d.w.z, niet-anthropocentrische milieu-ethiek en welke rol speelt in dit verband een normatieve, want toepassingsgerichte, wetenschap als de milieukunde? Wat kan de rol van de overheid zijn bij de instandhouding of verdeling van schaarse zaken zoals schone lucht of schoon water: moet zij milieuvriendelijk gedrag afdwingen of moeten we het accent leggen op de gemeenschappelijkheid die ook de zorg ervoor zou moeten kenmerken?
Tenslotte: is ecologisch denken slechts utopisch, vormt het alleen maar de laatste fase in een lange reeks utopische visies, of kunnen we bijv. de beweging van kleinschaligheid en aangepaste technologie beschouwen als een eerste aanzet tot maatschappelijke verankering zoals bepleit door Schumacher en Skolimovski?