Na zestig jaar - Zestien verhalen over verwerken en herdenken
Overzicht
Zestig jaar geleden eindigde de Tweede Wereldoorlog, maar een aantal mensen ondervindt de gevolgen van die oorlog tot op de dag van vandaag. Dit boek bevat 16 persoonlijke verhalen van mensen voor wie de oorlog een breuk in hun leven is geweest. In hun familie of directe omgeving hebben zich gebeurtenissen voorgedaan die een stempel drukken op hun verdere leven.
Hieronder één van de verhalen, 'Ik schaamde me niet voor mijn vader'
De vader van Hetty Bril-Lippinkhoff was ‘fout’ in de oorlog. Slechts één keer heeft ze zich daar echt ongemakkelijk bij gevoeld. Dat was toen ze als meisje van twaalf in het kader van een schooluitwisseling samen met een vriendinnetje bij een familie in Krommenie logeerde.
Toen ’s avonds bij het gesprek aan tafel de oorlog in herinnering werd gebracht, vroeg de gastvrouw zich plotseling hardop af of haar twee logeetjes geen NSB-kinderen waren. Want was dat wel het geval, dan zou ze ze onmiddellijk buiten de deur zetten… ‘Ik schaamde me niet voor mijn vader, had best willen zeggen dat hij lid van die partij was geweest. Maar waar moest ik naar toe als ik daar niet meer welkom was? Ik kende niemand in Krommenie, was er nog nooit geweest. Dus ik heb me maar stil gehouden, geholpen door mijn vriendinnetje die me onder de tafel een trap gaf. “Ach joh, je vader heeft toch niks gedaan”, zei ze later toen we naar bed gingen.’
De overtuiging dat Gerrit Jan Lippinkhoff, want zo heette haar vader, in de oorlog geen mens kwaad heeft gedaan, heeft het voor dochter Hendrika Geertruida (Hetty) gemakkelijk gemaakt om met de verkeerde keuze van haar vader te leven. ‘Hij heeft nooit iemand verraden of de Duitsers ergens mee geholpen. Op de textielfabriek waar hij in Haaksbergen werkte, nam hij zelfs lakens en slopen mee voor de nonnen in het ziekenhuis. Wat dubbel eigenlijk. Het was een beste man, een heel lieve vader. Maar ook eigenwijs. Als hij een standpunt had ingenomen, hield hij daar hardnekkig aan vast, ook al was het tegendeel drie keer bewezen. Zo ging het ook met het lidmaatschap van de NSB. Ik denk dat hij wel heeft ingezien dat die partij fout was, maar zijn karakter stond het niet toe om daar voor uit te komen.’
Hetty’s moeder, Siena ten Hoopen, moest er niets van hebben dat haar man lid van de NSB was geworden. Ze had hem ontmoet op de zangvereniging in Haaksbergen en het was liefde op het eerste gezicht. Jan, afkomstig uit Losser, was voorbestemd om onderwijzer te worden, maar had het diploma van de Normaalschool, die tegenwoordig met een deftig woord Pedagogische Academie heet, niet gehaald. Omdat er in de crisisjaren voor onderwijzers geen droog brood viel te verdienen, liet men op de Normaalschool gemakshalve een flink aantal leerlingen maar zakken. Misschien heeft dat bij Jan Lippinkhoff wel frustraties opgeleverd, waardoor de politieke keuze voor de NSB gemakkelijker werd gemaakt. Toen Siena in 1932 met hem trouwde, werkte hij op de pakkamer (expeditie) van textielfabriek Jordaan in Haaksbergen. Van de fabriek kreeg het jonge paar een woning toegewezen, een rijtjeshuis niet ver van het ziekenhuis. Daar werd eerst, in 1934, zoon Jan Willem geboren en vier jaar later dochter Hetty.
‘Dat mijn moeder niets van het NSB-lidmaatschap van vader moest hebben, heb ik heel vaak gemerkt. Ruzies leverde het niet op, daar was de betrokkenheid van vader waarschijnlijk te beperkt voor. Maar ik herinner me dat moeder geweldig boos was toen vader een keer een man en een vrouw mee naar huis nam om bij ons te overnachten. Die man droeg een groen uniform en sprak Duits, dat weet ik nog. Van de vrouw herinner ik me alleen dat ze mooi haar had en lekker rook. En moeder was dus kwaad. Ze heeft toen duidelijk gezegd, dat ze niet nog een keer dergelijk bezoek wilde hebben. Moeder, een zeer intelligente en levenslustige vrouw, was ook altijd erg chagrijnig als vader naar een bijeenkomst van de NSB in Enschede ging. Maar voor de rest werd het leven bij ons thuis op geen enkele manier door dat partijlidmaatschap van mijn vader beheerst. ’
Haaksbergen werd op 1 april 1945 door de Canadezen bevrijd. Voor de familie Lippinkhoff was het echter geen feestelijke dag. ‘We zaten bij de buren.”Ach Lippinkhoff, we kunnen je wel verstoppen”, zei de buurvrouw. Toen begreep ik dat vader opgehaald zou worden. Terug in huis trof moeder voorbereidingen voor wat te wachten stond: ze pakte tassen in. En toen er werd aangebeld, stond vader klaar om mee te gaan. Waar mijn moeder niet op had gerekend, was dat zij ook mee moest naar het gemeentehuis. Daar wond ze zich erg over op. “Wat heb ik hier mee te maken?”, zei ze. Onderweg naar het gemeentehuis heeft iemand haar in het gezicht gespuugd. Die vrouw heeft ze later nooit meer aangekeken. Ze mocht trouwens snel weer naar huis. Mijn broer Jan Willem en ik waren zo lang bij een zus van mijn moeder ondergebracht. Voor ons als kinderen was het natuurlijk een heel nare gebeurtenis, maar wij hadden al het nodige meegemaakt. Haaksbergen werd op het eind van de oorlog gebombardeerd en daarbij zijn veel slachtoffers gevallen. Die ellende maakten we bijna compleet mee, omdat we vlakbij het ziekenhuis woonden. Ik heb er heel wat doden zien liggen en mijn vriendje Robbie met een afgeschoten been. Toen schijn ik te hebben gevraagd of het been wel weer aan zou groeien… Nee, trauma’s heb ik er niet aan over gehouden. Tegenwoordig krijgt iedereen overal trauma’s van. Als je cavia een poot breekt, moet je al in therapie. Misschien is het mijn Twentse nuchterheid dat ik er zo gemakkelijk over praat. Er gebeurde toen veel, maar je kon er niets aan veranderen.’
Het lidmaatschap van de NSB leverde Jan Lippinkhoff uiteindelijk een detentie op in een strafkamp in Marknesse. Hij is er goed behandeld, hield er zelfs vrienden aan over. Hoeveel straf haar vader precies heeft gekregen, weet Hetty niet. ‘Begin jaren zeventig ontmoette ik een oude vriend van de Kweekschool in Hengelo. Hij vertelde me toen dat zijn vader ook fout in de oorlog was geweest. Hij had een bezoek gebracht aan het Rijksarchief Oorlogsdocumentatie om de stukken over zijn vader te lezen. Veel nieuws had het hem niet opgeleverd, alles wist hij eigenlijk al. De drang om naar dat archief te gaan, heb ik nooit gevoeld. Dat heeft niets te maken met de vrees dat ik dingen zal ontdekken die een ander licht op mijn vader werpen. Mijn vader heeft andere mensen niets kwaads aangedaan, dat weet ik zeker. Toen hij na het strafkamp weer terug in Haaksbergen was, sloeg de kapelaan hem op de schouders met de uitspraak: “Lippinkhoff wat fijn dat je weer terug bent”. En bij de textielfabriek kon hij zo weer aan de slag, zelfs in een betere functie.’
Voor het gezin Lippinkhoff ging het leven gewoon verder. Vader maakte promotie en er werd besloten om een eigen huis te bouwen. Zoon Jan Willem, die in 1991 is overleden, en dochter Hetty konden goed leren en gingen naar de middelbare school. ‘Over de oorlog werd thuis nauwelijks of niet gesproken en over de politiek al helemaal niet’, herinnert Hetty zich. ‘Soms maakte mijn vader opmerkingen, waaruit ik begreep dat hij wel waardering had voor wat de arbeidersklasse met haar politieke strijd had bereikt. Maar bij een partij als de PvdA voelde hij zich niet thuis. Bij geen enkele partij trouwens, daarvoor was hij te bang om nogmaals een verkeerde keus te maken. Ik denk ook dat hij bij verkiezingen altijd blanco heeft gestemd. Toen ik op de Kweekschool in Hengelo zat, belandde ik in discussie over zaken waarbij allerlei overtuigingen over de tafel vlogen. Ik was verbijsterd, wist niet eens het verschil tussen links en rechts.’
Jan Gerrit Lippinkhoff overleed in 1961, 61 jaar oud. Een gewaardeerd lid van de Haaksbergse samenleving, scriba van de Hervormde kerk. Zijn vrouw Siena stierf in 1987 op 83-jarige leeftijd. In al die 26 jaar waarin ze haar man had overleefd, heeft ze niet over de oorlog gesproken. Het verleden was direct nadat Jan uit het strafkamp in Marknesse was teruggekeerd begraven. Bijna letterlijk, want ook het speldje dat bij zijn NSB-lidmaatschap hoorde, is diep in de grond verdwenen. Hetty: ‘Mijn ouders wilden er van af en hebben het speldje daarom in de kachel gegooid. Maar de volgende ochtend lag het bijna ongeschonden tussen de asresten van het antraciet. Er was toen nog maar één manier om van dat rotspeldje af te komen. In de tuin werd een diep gat gegraven en daarin is het speldje verdwenen. Misschien komt het later nog wel eens tevoorschijn, maar dan weet waarschijnlijk niemand meer waar het speldje van is en zeker niet aan wie het ooit heeft toebehoord’.